In het jaar 1618 is het religieuze conflict tussen de katholieke Habsburgers en Boheemse protestanten op zijn hoogtepunt. Als de koninklijke stadhouders Jaroslav Borita en Vilém Slavata en secretaris Philip Fabricius uit het raam van de Praagse Burcht worden gegooid door tegenstanders van Koning Ferdinand II, leidt dit tot de Boheemse Opstand, geleid door Jindrich Matyás Thurn. Er ontstaat een oorlog die dertig jaar aanhoudt.